Otters(ch)em / Otters(ch)am / Ottergem
Eene alderschoonste Hofstede met schuere, stallingen en andere batimenten, groene en drooge catheylen, groot in boomgaerd, hovinge, wal, zaeylanden, bosch en meersschen, ontrent 36 bunderen 72 roeden 59 ellen nieuwe maete... (Journal d'affiche 1821)
De naam Ottersem, Ottersam of Ottergem is een Merovingisch toponiem dat vermoedelijk verwijst naar een nederzetting rondom een dries uit de 5e-6e eeuw. De oudste vermelding waarin er gesproken wordt over het hof Ottersem dateert uit 1271. De hoeve dreigde in het water te verdwijnen door de Schelde. De abt van de Sint-Pietersabdij pleitte toen bij gravin Margaretha van Constantinopel om de rivier recht te trekken. In 1452 was Jan van Beke de pachter van hoeve Ottersham. Als de prior en zijn convent op de hoeve verbleven kregen ze dagelijks -van de vooravond van 1 mei tot en met Allerheiligen 1 november- eenen verschen nieumolkin caes. De pachter moest ervoor zorgen dat er dan dagelijks een netjes gedekte tafel klaarstond met peerden broet omme er tailloeren van te maken. Naast de ongerijpte of platte kaas, leverden ze ook wekelijks buiten de vasten 4 pond nieukeerender, vers gekarnde boter aan de bottelrie van de abdij, 2 pond op woensdag en 2 pond op vrijdag. Ook de priors gingen soms met een gezelschap van monniken een frisse neus halen op het Goed te Ottersham. Dan kregen zij van de dag voor 1 mei tot de dag voor Allerheiligen elke dag 4,5 pond boter, een teel zaan van 3 vierendeel en 2 schotels afgeblazen room, plus een verse nieumolkinen kaas. De opperprior kreeg daar nog eens 4 pond boter bovenop. Een gewone monnik mocht bij een bezoek aan het hof elke dag buiten de vastentijd rekenen op 1 pond boter en een teel zaan. Ten slotte kreeg de kastelein van Ottersham jaarlijks 10 steen boter. In een pachtcontract van 1502 werd er jaarlijks 26 steen boter (67.6 kg) bedongen, te leveren door de pachter van het Goed te Zwijnaarde aan de abdij van Sint-Pieters. (uit: Kaas en boter in Gent (1314-1542) door Daniel Lievois)
Op 19 juni 1821 plant men de openbare verkoop van Otterschem. De toenmalige pachter heette Jan de Man, die het goed nog in pacht zou houden tot kerstavond 1823.
Op 19 juni 1821 plant men de openbare verkoop van Otterschem. De toenmalige pachter heette Jan de Man, die het goed nog in pacht zou houden tot kerstavond 1823.